“Ik wist niet eens wat het woord oorlog betekende. Ik was gewoon een blij kind.”
22 april 2024
Het angstzweet breekt Piet Laban (98) uit als op 14 mei 1940 rond half twee ‘s middags de binnenstad van Rotterdam door de Duitsers aan gruzelementen wordt gebombardeerd. Hij is dan veertien jaar oud. Twee dagen lang staat hij doodangsten uit in de gang van zijn ouderlijk huis en durft niet meer naar buiten. Piet: “Wij hadden dit nooit verwacht, we dachten dat Nederland neutraal zou blijven.”
Coks, (92), die op dat moment 8 jaar oud is, weet ook niet wat haar overkomt. “Ik wist niet eens wat het woord oorlog betekende en ook niet wat bommen waren. Ik was gewoon een blij kind. Pas toen ik die vuurzee in de stad zag, wist ik dat er iets vreselijks aan de hand was. Vanaf dat moment is mijn leven totaal veranderd.”
Coks Laban
Foto: Familie Laban
Helse vlucht
Drie jaar later ziet Coks van korte afstand hoe haar huis in Rotterdam-West door bommen wordt verwoest. Het fundament onder haar ooit zo veilige bestaan wordt finaal weggeslagen. Het gezin begint aan een helse vlucht. Coks: “Ik was wanhopig en onzeker. Ik voelde me zó ontworteld.” Toen de hel van dat bombardement over ons heen was gekomen, wist ik wat oorlog was. Ik weet ook precies wat die kinderen in Gaza en Oekraïne mee moeten maken. Dat is zó verschrikkelijk.”
De situatie in Rotterdam wordt voor de kinderen onhoudbaar. Er is onveiligheid en gebrek. Om op te knappen wordt Coks een aantal keren uitgezonden naar plekken in Overijssel, waar ze telkens een veilig en warm thuis vindt. Bij de laatste tocht wordt Coks in een vrachtschip op transport gezet naar het Groningen. In het pikkedonker liggen de kinderen, velen van hen ziek, dagenlang op balen stro in het ruim. Het gierende geluid van overvliegende bommenwerpers is verschrikkelijk. Het is voor het jonge meisje een traumatische ervaring.
Een pop en een blokfluit
“Ik ben doodgegaan, bij wijze van spreken, ik was zo bang. Het was een nachtmerrie. Later heb ik allerlei depressies gehad,” zegt Coks zichtbaar aangedaan. Piet Laban legt een beschermende hand op haar been en neemt het over: “Weet je, in haar huis had zij een plankje dat alleen voor háár was bedoeld. Daar lag een pop en een blokfluit op en die was ze kwijt. Dat vond ze verschrikkelijk.”
De pop en de fluit behoren tot de weinige dierbare spullen die ze dan heeft. Het zijn altijd de simpele dingen waar kinderen in crisisgebieden hun gevoel voor veiligheid aan ontlenen, weten ook de hulpverleners van War Child.
Coks waakt er de rest van haar leven heilig voor dat er in haar huis altijd een plekje voor haar alleen is, zelfs op 92-jarige leeftijd.
Op de vlucht in de hongerwinter
Piet Laban wordt in 1944 op zijn achttiende tijdens een razzia door de Duitsers van huis gehaald. Hij wordt gedwongen te werk gesteld in Duitsland. Het is november 1944, de hongerwinter is begonnen. Piet wordt met een groep mannen afgevoerd naar het voetbalstadion de Kuip, waar ze urenlang in de koude regen op het gras staan opgesteld. Overal ziet hij soldaten met mitrailleurs. Drie dagen lang zit hij in een stinkende trein waar paarden in zijn vervoerd. De angst regeert. Piet werkt een paar maanden aan de Duitse verdedigingslinie Westfalenwal. Op een dag is hij het zat en verzint een smoes. Van een Duitse officier krijgt hij een verlofbriefje om een dokter in Enschede te bezoeken.
Een Nederlandse medewerker van het Rode Kruis smokkelt hem een trein in waar gewonde Duitse soldaten in liggen. Ze zullen naar ziekenhuizen in het westen worden vervoerd. Piet ligt tussen deze zwaargewonde Duitse soldaten. Leeftijdsgenoten en ook slachtoffers van een vreselijke oorlog, zo realiseert hij zich. Hij heeft het Spaans benauwd, hij is als de dood om ontdekt te worden. In Gouda springt hij uit de trein en ontsnapt. Lopend bereikt hij Rotterdam. Samen met zijn jongere broer fietst hij later op een krakkemikkige fiets met houten banden naar het noorden waar hij onderduikt en opnieuw angstige momenten meemaakt. Hij zegt een engel op zijn schouders te hebben gehad, want de tocht en onderduik lopen uiteindelijk goed af.
Piet Laban
Foto: Familie Laban
Schuilen in de steenovens
Coks, ooit liefdevol opgevangen in pleeggezinnen in Overijssel en later in een Groningen, zegt: “Het is voor een kind zó belangrijk om zich weer veilig te voelen. En dat voelde ik me bij die mensen!”
Maar dan breken er rond Appingedam zware gevechten uit tussen Duitse troepen en geallieerden. Het is het laatste slagveld van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Het gaat er hard aan toe in april 1945. Coks schuilt wekenlang in de ovens van een oude steenfabriek en is radeloos. Het is de zoveelste klap.
“Als ik dan die kinderen in Gaza of Oekraïne zie, vraag ik me af of dat ooit nog goed kan komen met die generatie. Ook hun huizen zijn kapot. Ook zij zijn constant op de vlucht. Ik weet uit ervaring hoe vreselijk dat is. Dat kun je kinderen niet aandoen.”
Oorlog als rode draad
Na de oorlog keren Coks en Piet terug naar hun ouderlijk huis. Er wordt thuis met geen woord gesproken over de oorlogservaring. Niet zeuren, flink zijn, is de boodschap, we moeten verder. Het is de normaalste zaak van de wereld in die tijd.
Vijf jaar later krijgen Coks en Piet verkering. In 1951 trouwt het stel en krijgt vier kinderen met wie ze hun oorlogsverhalen delen. De impact van hun oorlogservaringen loopt als een rode draad door hun huwelijksjaren, tot op de dag van vandaag. Piet Laban, voor de oorlog gestart als kantoorbediende, besluit na de oorlog zijn leven om te gooien en wordt verpleger en later maatschappelijk werker. Mensen helpen wordt zijn missie en hij vindt het prachtig. Zonder de oorzaak te kunnen duiden, ervaart Coks in haar leven periodes van angst en depressie. “Ik heb nooit geweten waarom, maar ik heb het maar geaccepteerd zoals het was,” zegt Coks.
Angstige herinnering
In de loop der jaren bezoeken Coks en Piet, vaak samen met hun kinderen, plekken in Groningen waar ze, op nog geen 10km afstand van elkaar, in de oorlog zijn opgevangen. De ovens van de oude steenfabriek in Wirdum, waar Coks wekenlang schuilde, de kelder waar Piet zich verstopte. Deze bezoeken brengen angstige herinneringen naar boven.
Coks is dan al ver over de zeventig. Op de vraag of de oorlog haar leven heeft verwoest, zegt ze na een pauze nadenkend: “Nee, dat zou ik niet durven zeggen, maar ik ben wel beschadigd in mijn ontwikkeling in mijn groei en in mijn zijn. Daarvoor heb ik in de oorlog te veel geleden. Maar in mijn tijd was er geen hulp van psychologen.”
Piet en Coks gunnen elk oorlogskind een warme en veilige plek om hun traumatische ervaringen te verwerken. Ze waarderen daarom het werk van War Child enorm!
Laat geen kind alleen
War Child laat kinderen in oorlog niet alleen, nu niet, nooit niet. Daarom is het, naast het zo snel mogelijk bieden van (mentale) noodhulp, ook van groot belang de lange termijn niet uit het oog te verliezen. Hoe gaan kinderen hun heftige ervaringen straks verwerken? Zodat ze deze niet een leven lang met zich meedragen? We blijven kijken naar hun mentale gezondheid. Nu en straks. We laten ze niet in de steek. Ons werk is harder nodig dan ooit.